Met enige trots bekijk ik mijn outfit in de spiegel. Ik draai op mijn tenen heen en weer om voor en achter te kunnen zien. ‘De perfecte outfit om een wandeling mee te maken’, zei de verkoopster. Ze verkocht me ook nog een paar lichtgewicht wandelstokken en een rugzak waarin ik gewichten kon doen. ‘Voor als je de training wilt opschroeven’. Ik ben helemaal klaar voor mijn wandeling vanmiddag.


‘Maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn.’
(Lev. 26:12 HSV)


Samen wandelen

Ik zie mijn Vader buiten aankomen voor onze wandeling. Vol enthousiasme doe ik de deur open. Hij begroet me. ‘Zullen we dan maar gelijk gaan?’ ‘Ja, waar gaan we heen?’ vraag ik. Hij wijst naar de omgeving. ‘We beginnen op de plek waar je huis staat.’ Ik kijk Hem verbaasd aan. Ik had wel iets spectaculairder verwacht. Maar Hij zal het wel weten. Hij zegt ook al niets over mijn goede outfit, dus met enige scepsis loop ik met Hem mee. We zijn de straat nog niet uit of mijn zeurderige buurvrouw heeft mijn Vader al aangeklampt. Ik doe niet eens moeite om mijn geërgerde zucht te verbergen. Expres ga ik een paar stappen verder staan, maar Hij neemt pas afscheid als ze Hem dankbaar de hand geschud heeft en naar binnen gaat. Ik zie aan Zijn gezicht dat Hij iets met me wil delen. ‘Waar gaan we heen?’ vraag ik voordat Hij iets kan zeggen. Het laatste waar ik behoefte aan heb, is aan één of ander verhaal over mijn buurvrouw. ‘Ik wil je iets bijzonders laten zien’ zegt Hij. Bijzondere dingen, daar ben ik dol op! Ik vraag me af wat Hij in Zijn hoofd heeft. We hebben geen watervallen of bergen hier in de buurt. Tijdens het wandelen wijst mijn Vader naar een huis en vertelt iets. We lopen nog in een woonwijk, dus zo bijzonder zal het wel niet zijn. Als Hij blijft stilstaan om met een huilend jongetje te spreken, vraag ik me af of het niet gewoon een test is. Een test om te zien of ik de wilskracht heb om zelf op zoek te gaan naar het bijzondere waar Hij het over heeft. Ik weet het zeker, ik moet verder. Niet meer achterom kijkend, loop ik verder.
 

Mijn eigen weg

Het weer slaat ineens om. Er steekt een wind op en grijze wolken pakken zich boven mijn hoofd samen. Ook hier ben ik op voorbereid. Ik trek mijn capuchon stevig over mijn hoofd. Terwijl de bui losbarst, stap ik met goede moed door. Takken zwiepen door de wind tegen mij aan en na een half uur kom ik erachter dat mijn jas helemaal niet zo waterdicht is als de verkoopster had gezegd. Af en toe werp ik een blik naar achteren om te zien of mijn Vader al in aantocht is. Hij is in geen velden of wegen te bekennen. Het zal wel weer, precies nu het weer zo slecht is. Met de moed der wanhoop loop ik door, al heb ik geen idee waar ik naar onderweg ben. Tot overmaat van ramp blijft mijn stok ergens steken waardoor ik struikel. Met een getergde kreet gooi ik hem van me af. Ik sla mijn handen voor mijn ogen en laat me met mijn rug tegen de stam van een boom zakken. De regen vermengt zich met mijn tranen. Ik had me deze wandeling heel anders voorgesteld. Niet een Vader die me meteen in de steek laat, waardoor ik nu met dit noodweer onder een boom zit. Was ik maar thuis gebleven.


Weer samen op weg

Ik voel een hand op mijn knie. ‘Gaat het met je?’ Mijn Vader zit gehurkt voor me. Hij heeft een grote paraplu bij zich. Snel veeg ik de tranen van mijn wangen. ‘Niets aan de hand. Ik was gewoon even aan het uitrusten.’ ‘In de regen?’ vraagt Hij geamuseerd. ‘Ik was al een eind onderweg naar…’ Ik duw mezelf omhoog en veeg de natte bladeren weg. ‘...dat bijzondere.’ ‘Wil je er ook onder?’ Hij houdt de paraplu uitnodigend omhoog. Na enige aarzeling stap ik eronder. ‘Kom, nu laat Ik je het bijzondere zien.’ ‘Jaja’ zeg ik sarcastisch. Vijf minuten later staan we bij een herdershut. Als ik naar binnen loop, zie ik dat er een vuur brandt. Met een deken om mij heen laat ik mij verwarmen. Mijn Vader zet brood en wijn neer op de ruwhouten tafel. Met een handgebaar nodigt Hij mij uit. ‘Kom zitten. Alles staat klaar.’ Geëmotioneerd door de goede zorgen begin ik te huilen. ‘Ik voelde me zo verlaten.’ snik ik. Hij geeft me een beker. ‘Kind, Ik wilde alleen maar sámen met je wandelen. Dat je ziet wat Ik zie en geeft om waar ik om geef.’


‘Zelfs jonge mensen struikelen, maar wie de HEERE verwachten, putten nieuwe kracht.’
Jes 40:30b en 31a


Geschreven door Dineke Gerritsen

Inschrijven nieuwsbrief

.